De ‘Zelfwaardering’ in het Vat van Zelfwaardering

Het begrip zelfwaardering zoals we dat in het model gebruiken, heeft een andere betekenis dan begrippen als zelfvertrouwen, zelfverzekerdheid, zelfbeeld of self-esteem. Deze concepten gebruiken we zowel in het dagelijks taalgebruik als in de psychologie. In de kern duiden ze op een manier om onszelf met anderen te vergelijken, via eigenschappen of kenmerken die we aan onszelf toedichten. Iemand die vindt dat zij veel zelfvertrouwen bezit, bedoelt daar doorgaans mee dat ze in bepaalde situaties meer durft of minder onzeker is dan anderen. Maar het kan ook betekenen dat zij zichzelf graag zelfverzekerd voordoet omdat ze van binnen angst voelt voor situaties in het werk, de vriendenkring of in het sociaal verkeer. Ik heb jarenlang als bedrijfspsycholoog zogenaamde assessments afgenomen, waarin kandidaten voor lastige functies onderzocht werden met capaciteitentests, persoonlijkheidsvragenlijsten en rollenspelen. Op de vragenlijst ‘zelfwaardering’ scoorden zij zonder uitzondering hoog of zeer hoog. Soms was dat terecht en zagen wij in de oefeningen mensen met echte stevigheid en kalmte acteren, maar heel vaak liepen de spanningen zo hoog op dat de effectiviteit ernstig in het gedrang kwam. De assessments laten zien dat ook onzekere mensen zich graag – en begrijpelijk – als zelfverzekerd en stressbestendig beschouwen en presenteren. Vragenlijsten die zelfwaardering en dit soort begrippen willen meten, zoals die van Rosenberg (self-esteem), bevatten vraag vraagstellingen als ‘In vergelijking met anderen voel ik mij …. ‘. Het gaat om een subjectieve inschatting van de eigen stevigheid ten opzichte van anderen. Zelfwaardering is daarmee technisch lastig te operationaliseren en interpreteren. Zelfs als iemand hoog of laag scoort op zo’n test weten we zonder nader onderzoek niet precies wat de motieven en afwegingen zijn bij het invullen. Metingen kunnen correct zijn maar even makkelijk bestaan uit over- of onderschattingen. Bij overschatting kunnen we denken aan praktische motieven (je beter voordoen in een test om een baan te krijgen) of aan narcistische personen, waarbij er sprake is van meer of minder zelfoverschatting. Onderschatting komt voor bij onzekere personen die in het echte leven veel steviger en veerkrachtiger opereren dan hun angsten hun ingeven. Zoals narcisten ongemakkelijk worden van hun innerlijke kleinheid, worden angstige of onzekere mensen soms ongemakkelijk van hun innerlijke kracht. Anderen zijn gewoon bescheiden en willen zichzelf vooral niet te groot neerzetten.

Zelfwaardering als impliciet concept

De zelfwaardering in het vat van zelfwaardering is niet meetbaar. Er kan door de behandelaar of door de patiënt best gespeculeerd worden over hoe vol het vat zit in vergelijking met anderen, of met vroeger, maar in de kern is de mate van zelfwaardering niet relevant. Veel belangrijker is de verhouding tussen vol en leeg, dat wil zeggen tussen positieve zelfwaardering en innerlijke leegte. De aard van het vat is dat de hoeveelheid zelfwaardering direct en dwingend de hoeveelheid leegte vastlegt. Weinig zelfwaardering betekent automatisch meer leegte, en omgekeerd. De innerlijke wereld, het volume in het vat, bestaat immers altijd uit 100%.

In de praktijk gebruiken we de mate van zelfwaardering vooral om veranderingen in gedrag (inclusief gedachten en emoties) te begrijpen. Een toename in concrete zelfzorg, in initiatief, in socialer en aardiger gedrag naar anderen, en een afbname in stressreacties, slechte stemming of gepieker, wijzen op een positieve stijging in het vat. Dat werkt zo bij iemand die zichzelf 20%, 50% of 80% eigenwaarde toedicht. Omgekeerd wijst een toename in stressvol reageren, in angsten of in destructief gedrag op een daling in het vat.

Wanneer een behandeling eraan bijdraagt dat iemand een langerdurende groei in concrete zelfzorg, empathie, inzicht en zelfbeheersing laat zien, kunnen we een duurzame stijging in het vat constateren. Per definitie (in de theorie) en feitelijk (in de praktijk) gaat die groei in concreet gedrag altijd gepaard met een afname van het wegzakken in stemmingen, stress, gepieker en ongewenst gedrag. Waar mensen vaak met forse klachten een traject ingaan, veranderen zij in de loop van maanden – als alles gaat zoals we willen – in gedrag, gevoel en denken. Zij gaan op het concrete niveau van hun handelen en functioneren meer lijken op mensen met een stevige binnenkant, met veerkrachtig gedrag, met het initiatief en de zelfzorg van goed gehechte mensen. Hoe vol hun vat ‘feitelijk’ zit bij de aanvang of het einde van het traject is niet relevant en hoeft niet gemeten te worden. De veranderingen in het functioneren zijn relevant, we gebruiken de beeldspraak van het vat vooral om over die veranderingen te kunnen spreken.

Dat betekent dat er aan het begin van een behandeling of traject geen inschatting van de zelfwaardering gemaakt wordt. Iemand met een sterk zelfbeeld en een als hoog ervaren zelfvertrouwen, is net zo welkom en zal hetzelfde van start gaan als iemand die zichzelf als een emotioneel wrak ervaart. Over- of onderschatting van de eigen zelfwaardering zijn niet belangrijk en niet van invloed op het behandelplan. De overschatters vinden het vaak lastig om een behandeling met de titel ‘zelfwaardering’ in te gaan omdat zij menen dat met hun zelfwaardering niets mis is. Onderschatters kunnen zo somber zijn over zichzelf dat het opbouwen van zelfwaardering onbegonnen werk lijkt.

Grappig is dat zelfoverschatters, zoals mensen die weinig stilstaan bij hun emoties of degenen met narcistische trekken of een persoonl;ijkheidsstoornis, in de behandeling al snel met hun innerlijke leegte geconfronteerd worden. Onderschatters zijn vaak verbaasd over wat zij allemaal wel blijken te kunnen. Voor beiden is het heilzaam dat in deze methode niet gepsychologiseerd wordt over de kenmerken, aard of achtergronden van hun zelfbeeld.

De rol van ‘inzicht’ in het vat van zelfwaardering

Zelfwaardering definiëren we in een behandeling als het deel van het innerlijk waar men met plezier en instemming naar kan kijken. Het is het deel waar we blij van worden, waar we initiatief en productiviteit aan ontlenen, dat ons helpt om in actie te komen en grenzen te stellen. Het gaat over de dingen waar we blij van worden, de dingen waar we van houden en waar we goed in zijn. Het lege deel betreft alles wat deel is van osn ik, maar waar geen zelfwaardering of instemming aan gehecht is. Angsten, trauma, zelfkritiek, frustratie, onvrede enzovoort. Introspectie gericht op het volle deel is prettig of neutraal, maar naar binnen kijken in het lege deel is altijd onaangenaam en roept onrust of stress op.

Een behandeling richt zich zeker in het begin op de versterking van de zelfwaardering door mensen te laten oefenen met concrete acties, waarnemingen en gedachten die nadrukkelijk beloond worden. Psychologisering, interpretatie, duiding en dergelijke blijven zoveel mogelijk achterwege. De klant of patiënt traint zichzelf in het met waardering beschouwen van de eigen gedachten en handelingen. De meeste mensen zijn veel vaker kritisch op zichzelf dan belonend; bovendien vragen we mensen niet alleen om waarderend naar zichzelf te kijken, ze moeten dat ook expliciet belonen. Dat laatste is nagenoeg altijd nieuw.

Wanneer de zelfwaardering groeit en de innerlijke leegte (dus navenant) afneemt, wordt het deel waar mensen met waardering naar kunnen kijken steeds groter. Dat betekent dat het verzet tegen het eigen denken en voelen zichtbaar afneemt, en het betekent dat het veel makkelijker is om zelf inzicht in verbanden en patronen te genereren. Groeiende zelfwaardering betekent per definitie groeiend inzicht. Belangrijk is dat de behandelaar dit proces volgt en niet voor wil zijn – veel hulpverleners zijn voortdurend bezig om het inzicht voor de klant te formuleren zodat hij of zij het ook gaat snappen. In een behandeling met het vat stimuleert de behandelaar de zelfwaardering en signaleert hij het als de klant meer inzichten gaat verwoorden.

Het omgekeerde verband geldt ook: als gedurende de behandeling een dip ontstaat, de klant wegzakt in gepieker of destructief gedrag (dalende zelfwaardering), dan komen het inzicht en het vermogen tot introspectie direct onder druk. Men zet zichzelf weer vast met bozige waaromvragen of belandt in het zoeken naar externe of verzachtende factoren. Dat gaat al zo op heel basaal niveau: iemand met een vol vat die moe is gaat vroeger naar bed, iemand met een te leeg vat wordt bood van diezelfde moeheid en gaat juist te laat naar bed onder het motto dat hij toch ook recht op wat tijd voor zichzelf heeft.

Een stijgende zelfwaardering betekent dan ook altijd een groter vermogen tot positieve, rust en ruimte biedende introspectie. We kunnen het ook anders formuleren: een stijgende zelfwaardering maakt achteloosheid en zelfafwijzing (negatieve introspectie) steeds minder waarschijnlijk.